In mijn beleving lag er vroeger, toen ik klein was in de jaren zeventig, elke winter wel een pak ijs. Schaatsen deden we op de vijver vlakbij ons huis. Friese doorlopertjes onderbinden, wanten aan en muts op: het feest kon beginnen. Al krabbelend baande ik me een weg naar de overkant van het vijvertje. Ergens in een hoekje was een wak geslagen voor de eenden, die luid kwakend onze hulpeloze stapjes op het ijs gadesloegen.
Het zien van de dichtgevroren vijver had hetzelfde effect op me als het opentrekken van de gordijnen na een eerste nacht vers gevallen sneeuw. Een shot adrenaline baande zich een weg door m’n lijf om pas enigszins tot bedaren te komen als ik buiten in de sneeuw liep of eindelijk de doorlopertjes kon ombinden. Sneeuw. IJs. Een betoverend witte wereld, waar de kreten van schaatsers gedempt tot je doordringen en waar de grond zo hard is als steen.
Evenwel duurde het tot 1985 tot de vorst lang genoeg aanhield (minimaal twee weken overdag én ’s nachts) om een Elfstedentocht mogelijk te maken. De eerste Elfstedentocht die ik ooit meemaakte werd gereden op 21 februari dat jaar. Als 13-jarige zag ik op de televisie de legendarische tocht van Evert van Benthem die in 6 uur en 46 minuten finishte in Leeuwarden. Een jaar later kwam de Tocht der Tochten zomaar nog een keer. Weer reed Evert van Bentem als winnaar over de streep; hij deed er negen minuten langer over.
Maar naarmate ik opgroeide kon ik Koning Winter steeds minder vaak de hand schudden. Het leek wel of met het klimmen van de jaren alle sprookjes van mijn jeugd in een laag van mist en natte sneeuw oplosten. De wereld onttoverde een beetje. De winters met sneeuw en ijs maakten plaats voor gure herfststormen, langdurige regenval, overstromingen en vooral onbestendig grijze wolken, die het zicht aan een ijzig blauwe hemel vol schaatsbeloften onttrokken.
Vanaf de winter in 1997 met de laatste Elfstedentocht (na elf jaar) leek er definitief een eind gekomen te zijn aan de winters waarin het water in sloten, meren en beekjes werd omgetoverd tot een ondoordringbare zwarte spiegel. Af en toe waren er oplevingen van sneeuw, zoals in januari 2001 of maart 2005. Na een of twee dagen verdween de sneeuw even snel als deze gekomen was. Het ijs was eigenlijk uit mijn systeem verdwenen. IJs lag op de overdekte ijsbaan, ijs haalde je als blokjes uit de vriezer, maar ijs als schaatsbaar ijs langs weilanden en bruggetjes was simpelweg ondenkbaar geworden.
En toch, ineens, was hij daar weer, dat koortstachtige moment van de bevroren-vijver-vlakbij-ons-huis. Een paar weken geleden, rond Kerst, voorspelt de weerman vanuit het niets een koudefront. Op Tweede Kerstdag rij ik met mijn zoontje van bijna 3 naar het natuurgebied van het Goois Natuur Reservaat achter de Wereldomroep, dat onderdeel uitmaakt van het grootste ‘ecoduct’ ter wereld, de Natuurbrug Zanderij Crailo . Mét slee, die we voor het eerst gekocht hebben. Het riet steekt stilletjes uit boven een ijsmassa waar kinderen-met-stoel rondschaatsen, een beeld dat ik alleen nog ken van Anton Pieck kaarten. Onwennig sta ik met mijn zoon op het ijs. Het is snijdend koud, de slee maakt al schuivend over het ijs een geluid dat ik ken van lang, lang geleden. Wat later lopen we over een houten bruggetje dat nu de ene ijsmassa van de andere scheidt. Mijn zoontje wijst over het ijs naar de overkant, waar nog meer mensen komen aanlopen met schaatsen in hun hand. Ik denk aan het vijvertje van vroeger en de Friese doorlopertjes. Zou hij dat dan toch ook gaan meemaken en vol met adrenaline voor de televisie zitten als de zestiende of zeventiende Elfstedentocht gereden gaat worden? Of misschien zelfs -we gaven hem niet voor niets een Friese naam- zelf mee gaan doen ooit?
In de nacht van 5 op 6 januari rij ik rond 12 uur terug naar huis na een bezoek aan vrienden in Amersfoort. De display in de auto geeft een buitentemperatuur aan van – 10,5 graden. Vol ongeloof staar ik ernaar. Verderop in het land, bij het weerstation Ell bij Weert, wordt een temperatuur van – 17,2 graden gemeten. Door de ‘zeer strenge vorst’ ontstaan er gaten in het asfalt van de A6 tussen Lelystad en Muiden, waardoor de weg deels wordt afgesloten. Daklozen in Groningen moeten verplicht naar binnen.
Ik ben niet de enige ‘tijdelijk ontoerekeningsvatbare’ Hollander bij het zien van grote hoeveelheden sneeuw en ijs. Terwijl ik dit schrijf steken op meerdere plaatsen in ons land klunende schaatsers het spoor over. Ja, u leest het goed: klunende schaatsers over het spoor. Dit gebeurt onder meer op het Naardermeer waar de spoorlijn Amsterdam-Amersfoort loopt. Ik bedoel maar.
De vorst houdt, met korte tussenpozen van dooi, nu al bijna drie weken aan. Ik heb op bevroren sloten gestaan, bovenop een zwarte spiegel van ijs. Langdurig gestaard naar vastgevroren bubbels van lucht verankerd in het ijs. Grassprietjes langs de kant poëtisch beschreven als ‘vastgegrepen door het bevroren water’. Op wit uitgeslagen grond gelopen zo hard als steen. Op dit moment kijk ik naar beelden van een peloton voorovergebogen schaatsers in lichte mist op het ijs van de Oostvaardersplassen, waar voor het eerst in twaalf jaar een NK marathon op natuurijs wordt gereden. Er komt misschien geen Elfstedentocht, er komt misschien geen nieuwe Evert van Benthem deze winter. Het maakt me ook niets uit: met de ijzig blauwe hemel vol schaatsbeloften is de wereld een beetje opnieuw betoverd.
precies zoals ik m’n jeugd herinner!