Het blijft fascineren, woorden die eenmaal op papier gezet, een eigen leven gaan leiden en met je mee gaan reizen.
Mijn favoriete dichters zijn Rutger Kopland, J.C. Bloem, M. Vasalis, Hans Lodeizen, Judith Herzberg en Herman de Coninck. Sommige gedichten zijn gewoon mooi of raak. Anderen bieden iets dat het best te omschrijven valt als troost.
Remco Campert Poëzie is een daad
Poëzie is een daad
van bevestiging. Ik bevestig
dat ik leef, dat ik niet alleen ben.
Poëzie is een toekomst, denken
aan volgende week, aan een ander land,
aan jou als je oud bent.
Poëzie is mijn adem, beweegt
mijn voeten, aarzelend soms,
over de aarde die daarom vraagt.
Voltaire had pokken, maar
genas zichzelf door o.a. te drinken
120 liter limonade: dat is poëzie
Of neem de branding. Stukgeslagen
op de rotsen is zij niet werkelijk verslagen
maar herneemt zich en is daarin poëzie.
Elk woord dat wordt geschreven
is een aanslag op de ouderdom.
Tenslotte wint de dood, jazeker,
Maar de dood is slechts de stilte in de zaal
nadat het laatste woord geklonken heeft.
De dood is een ontroering.
Rutger Kopland Jonge sla
Alles kan ik verdragen,
het verdorren van bonen,
het versterven van bloemen, het hoekje
aardappelen kan ik met droge ogen
zien rooien, daar ben ik,
werkelijk hard in.
Maar jonge sla in september,
net geplant, slap nog,
in vochtige bedjes, nee.
Herman de Coninck De Plek
Je moet niet alleen, om de plek te bereiken,
thuis opstappen, maar ook uit manieren van kijken.
Er is niets te zien, en dat moet je zien,
om alles bij het zeer oude te laten.
Er is hier. Er is tijd
om overmorgen iets te hebben achtergelaten.
Daar moet je vandaag voor zorgen.
Voor sterfelijkheid.
M. Vasalis Tijd
Ik droomde, dat ik langzaam leefde
langzamer dan de oudste steen.
Het was verschriklijk: om mij heen
schoot alles op, schokte of beefde,
wat stil lijkt. ‘k Zag de drang waarmee
de bomen zich uit de aarde wrongen
terwijl ze hees en hortend zongen;
terwijl de jaargetijden vlogen
verkleurende als regenbogen….
Ik zag de tremor van de zee
zijn zwellen en weer haastig slinken,
zoals een grote keel kan drinken.
En dag en nacht van korte duur
vlammen en doven; vlakkerend vuur.
-De wanhoop en welsprekendheid
in de gebaren van de dingen,
die anders star zijn, en hun dringen,
hun ademloze, wrede strijd…
Hoe kon ik dat niet eerder weten,
niet beter zien in vroeger tijd?
Hoe moet ik het weer ooit vergeten?
Herman de Coninck O, ik weet het niet
o ,ik weet het niet,
maar besta, wees mooi.
zeg: kijk, een vogel
en leer me de vogel zien
zeg: het leven is een brood
om in te bijten en de appels zien rood
van plezier, en nog, en nog, zeg iets.
leer me huilen, en als ik huil
leer me zeggen: het is niets.
Willem van Toorn
Zeker heb ik jou zo gezocht.
Had in mij een naamloos niets
al haast de vorm van iets
aangenomen dat nog
niet werkelijk jij was maar toch
de klanken van jouw naam
zou hebben als het een taal had.
Hoe had ik kunnen vermoeden
dat je nu voor het raam
exact de gedaante zou aan-
nemen die gepaard gaat
met het hemd dat je aantrekt, het licht
dat feilloos iedere haar
aanraakt om je gezicht
zoals het ook in mij bestaat.
K. Schippers Liefdesgedicht
Je hebt de dingen niet nodig
om te kunnen zien
De dingen hebben jou nodig
om gezien te kunnen worden.
J.C. Bloem De nachtegalen
Ik heb van het leven vrijwel niets verwacht
‘t Geluk is nu eenmaal niet te achterhalen
Wat geeft het? In de koude voorjaarsnacht
zingen de onsterflijke nachtegalen.
(Een bondige uitleg van het gedicht is te vinden op: http://klassiekegedichten.net/index.php?id=11)
Herman De Coninck Verjaardagsvers
je zei nooit wat, ik moest het altijd vragen.
Of je van me hield, en je zoende.
Of het veilig was die eerste keer.
En je zoende weer.
En even later of ik het goed deed zo
en je zoende, o.
Je zei nooit wat, je zei het altijd met je ogen.
je ogen die helemaal alleen
in je gezicht achterbleven als ik je verliet;
je ogen na geween:
je was er niet,
je keek me aan als verten
en ik moest erheen.
En als ik weer tot daar was
de ogen waarmee je het woord “lieveling” zei,
keek of het niet veranderde
op weg naar mij.
En toen je naast de weg lag in de wei,
wat had je niet allemaal gebroken,
je benen, je ribben, je ogen, mij.
Je zei nooit wat, je zei het altijd met je ogen,
zoals je daar lag, te zieltogen,
te zielogen.
En je ogen die tomas nu in heeft staan,
waarmee hij zegt: papa niet weggaan –
je zei nooit wat, hij zegt het, en jij kijkt mij aan.
Judith Herzberg
Er is nog
Er is nog zomer en genoeg
wat zou het loodzwaar
tillen zijn wat een gezwoeg
als iedereen niet iedereen terwille
was als iedereen niet iedereen
op handen droeg?